Monday, September 28, 2009

Terug

Eenentwintig uur vijfendertig, terwijl het vroeg in de morgen zou moeten zijn. Ik kan er nog steeds niet aan wennen. De maan kleurt de hemel met een bijna intense gloed, op het oranje af, terwijl het juist de zon zou moeten zijn die de ochtendlucht schildert met een breed palet aan kleuren.
        De trein rolt door het Nederlandse landschap. Waar ik in Japan op dit soort momenten terugdacht aan Nederland, schreeuwen mijn gedachten me nu met weemoed terug naar Japan. Ik hol ze in alle macht achterna, ik mag ze niet laten ontkomen, nu niet. Meestal denk ik terug aan Japan op willekeurige momenten, zodat het me bijna treft als een bliksemschicht. Dikwijls voel ik mijn gedachten dan net zo snel, als via een bliksemafleider, weer wegvloeien, waarna de energie onverricht ter zaken verdwijnt. Maar dit keer niet. Nu heb ik ze stevig beet en laat ik me mee terugvoeren.

Ik kijk naar buiten, langs de dikke druppels die op het verregende raam hun weg naar beneden zoeken. Ik sta in de huiskamer en hoor de kolkende watermassa door de afvoergoot naast de weg heen razen, op weg naar bredere kanalen die op de zee uitkomen. Ik moet zo nog naar buiten, helaas. Boodschappen doen, maar ik besluit eerst mijn was maar binnen op te hangen, zo goed en zo kwaad als dat kan, aan hangers, stoelen en kastdeuren. Drogen doet het toch wel, want ondanks de regen blijft het warm.
        Ik mis het zelfs, dat regenseizoen. Niet de regen zelf, maar wel de glimmende straten waar de druppels bijna vrolijk op neerkletteren, wel de saamhorigheid onder degene die zich op straat wagen, de aangename temperatuur voordat de hoogzomerperiode zijn intreden doet.
        Wanneer ik de volgende dag op weg naar de campus in de stromende regen moet wachten bij de spoorwegovergang lacht een Japanner me vriendelijk toe, als om te zeggen dat ook dít Japan is. We wisselen wat woorden uit, waarna we beide onze eigen barre tocht voortzetten. Deze regenval is van groot belang voor regio’s als Nagasaki, besef ik, want afgezien van deze hevige buien rond mei en juni valt er nauwelijks een druppel water, wat droogte betekent als het regenseizoen niet goed mee werkt. En meewerken deed het afgelopen jaar, afgezien dat het seizoen wat laat op gang kwam en daardoor ook langer voortduurde. Tijdens een voetbaltraining een paar dagen later blijkt het gevaar van zulke heftige regens. Alhoewel ik er niet van op de hoogte was, bleek er gewaarschuwd te zijn voor overstromingsgevaar. Terwijl de voetbal af en toe blijft liggen op het modderige veld, schalt er een omroep over de stad: de waarschuwing is niet langer van kracht. De waterstanden zijn weer dalende. Zo voltrok het regenseizoen zich voor ik er erg in had.
        Ja, ook dit is Japan, kan ik nu beamen. Dat is geen negatieve noot, want als er iets is dat ik in Japan geleerd heb, dan is het wel om me minder druk te maken over allerhande zaken die er uiteindelijk toch vrij weinig toe doen. Een beetje regen zorgt er trouwens voor dat je voor het heerlijke weer na het regenseizoen meer waardering krijgt. Daarmee ben ik tot een van de punten gekomen die het land zo aantrekkelijk maakt: balans. De balans tussen de vier seizoenen is van een ongekende subtiliteit. Regen laat zich volgen door zengende hitte, waarna het weer langzaam afkoelt en de herfstbladeren kleur krijgen. Dan wordt het winter, mild, verfrissend en uiteindelijk komen de kersenbloesems tot bloei om de cyclus weer opnieuw te beginnen. Schoonheid doordrenkt Japan in alle vier de seizoenen, steeds weer kortstondig met wat langere overgangsperiodes. Perfectie in alles.

Dan ben ik weer terug.

De trein houdt stil op een station, geen idee welk. Een man van middelbare leeftijd stapt uit. In beide handen draagt hij een reiskooi met zich mee.
        Een neusje steekt tussen de tralies door, met daarachter twee donkere, schitterende ogen. Geluidloos zit het daar, zo ver mogelijk weggedoken, maar het is onvermijdelijk. Bij elke stap die de man zet kantelt de bodem van de reiskooi zich tot een onoverwinnelijke hellingshoek. Het lijfje achter de naarstig heen en weer schietende ogen vouwt zich samen onder het gewicht van het achterlijf waaronder de pootjes alle houvast verliezen, waardoor het neusje nog steviger tegen de tralies wordt gedrukt. En weer terug, mee op het deinende ritme van de reiskooi, mee met elke pas die de man zet. Haar reisgenoot in de reiskooi welke aan de andere zijde van de man eenzelfde soort beweging vertoont, heeft het al niet veel makkelijker.
        De grote wijzer op mijn polshorloge verspringt.
        Eenentwintig uur tweeënveertig. De korte wijzer blijft roerloos staan, terwijl de secondewijzer zich met zichtbare tegenzin voortduwt. Tergend langzaam dus, alsof het de eindeloze cirkels die het dient te beschrijven wil ontvluchten. De enige ontsnappingsmogelijkheid is door zichzelf de tegenovergestelde richting in te krijgen, om er vervolgens achter te komen dat het dan te beschrijven figuur niets veranderd is met voorheen.
        De tijd verstrijkt bijna stapsgewijs, zoals de man met zijn langzame tred uit het zicht verdwijnt. Ik bevind mij in een zelfde positie als de katten in de reiskooien, heen en weer geschud tussen gevoelens, maar hoe dan ook keihard met de neus op de feiten gedrukt door alles om me heen. Feiten welke welhaast een traliewerk voor mijn ogen opgooien en me tegelijkertijd klem zetten tussen vijf matzwarte muren. Achter me, links, rechts, boven en onder, zodat er niks anders op zit dan me over te geven aan de zwaartekracht.
        ‘Je bent weer in Nederland.
        ‘Terug bij af, wen er maar aan!
        De feiten beuken keihard in op mijn gemoed en laten me niet met rust. De ondergrond kantelt steeds verder terwijl ik mijn grip erop voel afzwakken, totdat het bijna een ijzig oppervlak wordt met meer gevaarlijk zwakke plekken in het toch al dunne ijs dan me lief is.

Ik neem mijn toevlucht weer in gedachten.

De avondlucht kleurt donkerrood boven Nagasaki. Het is nog ontzettend warm, terwijl de stad zich onder mij op maakt voor de avond, een zomeravond. Ik kijk uit over het water, over de haven en over deze stad die zich tegen de bergen vlijt. Zoals de stad in harmonie is met de omgeving, zo wil ik mij ook neer kunnen vlijen in harmonie met mezelf, maar ik weet dat dit vrijwel onmogelijk is. Ik weet dat de vergankelijkheid zich harder dan ooit aan me opdringt en me bijna linea recta naar Nederland terugstuurt, alsof ik hier nooit ben geweest.
        Ben ik er eigenlijk wel echt geweest? Ik begin er steeds vaker aan te twijfelen. Het leven is zonder echte onderbreking doorgegaan, het afgelopen jaar voorbij als een zucht.
        Ik begin aan de afdaling en begeef me richting het onlangs geopende sushirestaurant. De bordjes met sushi komen op de lopende band voorbij. Zalm, tonijn, inktvis, ei. Hier en daar grijpt een hand naar een bordje, terwijl de mensen op andere zitplaatsen achter hun opgestapelde bordjes voor zich uit staren. Ik voel me als zo’n bordje met daarop een gerecht. In mijn reis door Japan ging ik van stad naar stad, als over een lopende band en door de stad Nagasaki werd ik stevig vast gepakt. Het gerecht, ik dus, werd verorberd, terwijl het bordje achterbleef, zoals mijn lichaam ontdaan is van zijn inhoud en weer naar Nederland ging, terwijl mijn eigenlijke ‘ik’ door Japan is opgeslokt.
        Zogezegd, ik bevind me nog dáár. Ergens.
        Het theezakje met groene thee neemt het warme water tot zich en verspreidt een zacht groene waas totdat het water verzadigd is. Ik breek twee wegwerpeetstokjes van elkaar af en omklem met enige moeite een sushi van rijst, rauwe ui, zalm en mayonaise.
        Eet smakelijk.

De trein is alweer bij het volgende station aangekomen. Wanneer ik links van me kijk zie ik de lichten van een stad, die vager worden hoe langer ik er naar kijk. De vage schijnsels smelten samen, totdat ik niets meer zie dan een witgeel vlak bij elkaar gehouden door een honingraatpatroon, mijn herinneringen als de zoete kleverige honing die ik er van af probeer te schrapen.

Het is half augustus. Voor me strekt het meer, Kawaguchiko, zich uit. Er staan tientallen camera’s opgesteld, het grasveldje is afgeladen en op het podium staat een groep taikodrummers enthousiast op hun taiko’s te slaan. Het moment is bijna aangebroken waarop de lantaarns te water worden gelaten, de vlammetjes staan al ongeduldig te wachten op een steiger, zij aan zij. Er komen tientallen bootjes aangevaren om de lantaarns op te halen, waarna ze één voor één in het water worden gelaten. Uiteindelijk vormen de lichtjes samen een lange rij, dobberend op het wateroppervlak. De monniken verheffen hun gezang, terwijl ik toekijk, tot het diepst geroerd.

De berg Fuji steekt aan de overkant van het meer boven de hemel uit. Eindelijk is de bewolking opgetrokken, maar een uitzicht zoals dikwijls op ansichtkaarten te zien is, blijft uit.
        Al een tijdje loop ik te peinzen. Ooit las ik eens iets over het merkwaardige van de vermenigvuldigingskracht van een vlam, hoe beter ik er over na ga denken hoe meer het mij treft. Houd je bij een brandende kaars de lont van een andere kaars en de vlam zal groter worden. Wanneer je de tweede lont vervolgens weghaalt, zakt de oorspronkelijke vlam weer tot zijn eerdere volume. Maar, opeens heb je twee vlammen van beide eenzelfde volume die niet voor elkaar onderdoen, die desalniettemin er eigenlijk naar hunkeren samen opnieuw één grote te vormen.
        Daar, bij het meer Kawaguchiko, was niet de eerste keer dat ik hieraan dacht, maar het was me nog altijd niet duidelijk waarom het me zo intrigeerde. Nu weet ik het: kan het niet zo zijn dat Japan een lont in mij heeft ontstoken, die toen ik in Japan was samen met de oorspronkelijke vlam één grote vlam vormde? Nu ik weer in Nederland ben is die vlam in mij niet gedoofd, maar weggehaald van de oorspronkelijke vlam. Niet alleen heeft Japan dus mijn eigenlijke ‘ik’ opgeslokt en achter gehouden, Japan is ook achter gebleven in mijn ontheemde lichaam in de vorm van een klein vlammetje. Alles wat mij staande houdt is deze zwakke vlam en het gevaar bestaat dat met het uitgaan hiervan al het leven uit mij wordt geblazen. Een ander reëel gevaar is dat, wanneer de vlam te lang rusteloos blijft branden, de brandstof genaamd mijn lichaam opraakt.
        Eens temeer wordt me duidelijk dat ik geen andere keuze heb, dan zo snel mogelijk terug gaan naar Japan, zodat de twee losse vlammen samen weer één grote kunnen vormen, een die nooit zal doven.






Thursday, June 25, 2009

Zomer

Het is zomer geworden. Een jas is al lang niet meer nodig, hoogstens een paraplu voor tijdens de hevige regenbuien die zo nu en dan overtrekken. Midden op de avond begint het wat te rommelen in de verte, je hoort het onweer als het ware over de heuvels trekken, totdat het recht boven je hangt. Een, twee harde klappen, met wat geluk nog een derde als toegift en het is weer voorbij. Wat blijft is een stevige bui die de straten schoonspoelt.

En het regenseizoen moet eigenlijk nog beginnen. Dat belooft wat.

De volgende morgen hangt de zon weer stralend in de lucht. Het is warm. Ontzettend vochtig ook door de hoge luchtvochtigheidsgraad, waardoor het alleen nog maar warmer lijkt. Regende het de vorige dag nog dat het een lieve lust was, vandaag is er nergens een koele druppel te bekennen. Of ja, toch wel. De goot op het balkon is nat, er ligt zelfs een plasje water. Maar niet van de regen van gisteren. Het water komt uit de grote apparaten die op het balkon staan opgesteld, onderdelen van de airconditioning die het huis nog enigszins koel moet houden en de luchtvochtigheid naar beneden brengt door het vocht te verzamelen en af te voeren.

En het moet nog écht zomer worden. Dat belooft wat.


Tuesday, April 28, 2009

Franse vierbaanswegen

Geschreven: 28-apr-2009, Nagasaki.

Vandaag, 2 april, zag ik de beelden van Anton Corbijn bij het U2 album No Line On The Horizon. Ze deden me verlangen naar de oneindige vierbaanswegen in Frankrijk. Brede wegen met hier en daar een péage – het woord trof ik vanmiddag ook al aan in de alom geprezen roman van Harry Mulisch, Twee Vrouwen. De vierbaanswegen door glooiende en uitgestrekte gebieden, bloemenvelden ernaast, daar deed het me naar verlangen. Maar de jonge bloemen willen zich nog niet blootgeven. Of beter gezegd, ze staan nu nog naakt tegen elkaar aan gedrukt in de koude lentemiddag, wachtend tot ze genoeg moed verzameld hebben om hun volle kleuren te tonen.

Ik kreeg een intens verlangen naar het Frankrijk waar brede wegen op een gegeven moment weggeven aan smalle en drukke straten, boerenlandwegen of kleine stadskernen. Naar de steile bergwegen die al meanderend de klim naar boven wagen, naar die wegen waarlangs op bescheiden witte borden – half weggezakt in de berm – oude Franse dorpen in zwarte letter staan aangegeven. Dorpen waarvan de naam zich moeizaam laat uitspreken, Saint-Auban-sur-L’Ouvèze, Le Nouvion-en-Thiérache, Beaurepaire-sur-Sambre, dat werk. Naar Franse dorpen die verlaten ogen, maar waar het volstroomt in de gigantische hypermarché’s langs drukke wegen.

Maar het is natuurlijk onzin.

Verlangen naar een land als Frankrijk, terwijl je in een land als Japan zit. Ik hoef de deur maar uit te stappen om dat te beseffen. De kersenbloesems waren onlangs tot volle bloei gekomen, totdat ze er plotseling genoeg van hadden. Wat dat betreft deed het me enigszins denken aan rokjesdag, waar Martin Bril elk jaar weer prachtig over kon verhalen.

“Rokjesdag is die ene dag in het voorjaar dat alle vrouwen als bij toverslag ineens een rok dragen, met daaronder blote benen,” zo luidde zijn definitie. Met de kersenbloesems is het ook ongeveer zo gesteld, als bij toverslag zijn alle bomen plotseling ontdaan van hun roze bloesem, voor een kort moment nakend. Hiervoor in de plaats komen – ook weer bijna als bij toverslag – verse groene blaadjes, als het begin van een nieuw leven, een nieuw jaar.

Van rokjesdag kan trouwens dan weer geen sprake zijn, in Japan. Het hele jaar door lopen vrouwen, en met name schoolmeisjes, rond in rokjes. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, in het weekend, tijdens de vakanties, zomer of winter, vrije tijd of tijdens schooluren, groepjes schoolmeisjes lopen af en aan, giechelend en al, in hun schooluniform dat onder andere bestaat uit een rokje. Meestal marine blauw of zwart, maar een enkele keer ook in een bruine variant. De jongens lopen ook in schooluniform, een uniform dat bij mij soms overkomt als een combinatie van een pak met een uniform wat bij een marineofficier over de schouder zou kunnen hangen. Ik moet zeggen dat het wel wat heeft, zo’n schooluniform.

Goed, het is dus lente.

Een lente, zo’n lente die je van je levensdagen niet in Frankrijk tegen zou komen. De bergen om me heen zijn groen gekleurd van de bebladerde bomen. Sommige bomen lijken dromerig als wolken, van die schapenwolken in een mooi lichtblauwe lucht. De stam wordt aan het oog onttrokken door het weelderige bladerendek, waardoor al wat rest een zachte wolk lijkt. Een beetje zoals blote vrouwenbenen soms verscholen gaan onder wat langere rokken, zodat je alleen af en toe een glimp van licht gebruinde huid te zien krijgt.

Ach. Het is een onbeschrijfelijke lente in een onbeschrijfelijk land, dat is eigenlijk het enige wat ik er echt over kwijt kan. Dus dat verlangen naar Frankrijk vervloog ook binnen de kortste keren, nog sneller dan het verschenen was. Ik verlang er nu alleen nog maar naar langer in Japan te kunnen blijven, maar wat dat betreft is dit jaar weer te vergelijken met het kortstondige bloeien van de kersenbloesems: ongelofelijk mooi, maar een veel te kort leven beschoren.




MARTIN BRIL 1959-2009
De eeuwige rust zij hem gegund, veel te vroeg, een kortstondig leven.

Sunday, April 19, 2009

Lente

geschreven: 12-apr-2009, Nagasaki.

In het jonge gras
sliep ze met ogen open–
een lente avond.






Monday, April 6, 2009

Lentesneeuw

Foto's gemaakt in Nagasaki en Osaka.

Gevleugelde geuren voort gedragen
neerdalend de grond bedekt.
Sereen, de zachte roze lente
bloesem zuchtend in beweging gebracht.










Monday, March 30, 2009

Turen in de verte

geschreven: 30-mrt-2009, Nagasaki.

De golven breken tegen de rotsen, maar zonder al te veel enthousiasme. Zonder de intentie het land op te klimmen. Gewoon rustige golven die – zoals golven dat nu eenmaal doen – richting kust kabbelen en op de rotsen tot stilstand komen. Nee, niet zozeer tot stilstand komen, ze verdwijnen terwijl ze in kleine druppels uiteenspatten, de rotsen omarmend. Anders dan de golven die even verderop het zandstrand op rollen en zich terug begeven, waarna ze overspoeld worden door een volgende golf om opnieuw op te gaan in de uitgestrekte zee.

De oceaan.

In een land als Japan ontkom je bijna niet aan die uitgestrekte zee. Het eilandenrijk bestaat uit zóveel eilanden – meer dan drieduizend, de meeste daarvan niet al te groot en een heel aantal onbewoond. Daarnaast zijn er de grotere eilanden, de vier hoofdeilanden Hokkaido (北海道, Hokkaidô), Honshu (本州, Honshû), Shikoku (四国, Shikoku) en Kyushu (九州, Kyûshû), maar de kust lijkt nooit al te ver weg te zijn. Daarbij, de grote steden liggen allemaal aan de kust, vrijwel zonder uitzondering. Kortom, de zee is dáár. Daar, achter de bergen. Daar waar de zon opkomt en daar waar de zon ondergaat. Ergens.

De zee is daar waar grote boten onder nog grotere bruggen door varen, daar waar de heldere lucht overgaat in een oneindige horizon. De zee is hier ongelofelijk mooi, de traditionele huizen in sommige kustdorpen turen statig in de verte. Ik zou er graag willen wonen.

In de haven van Nagasaki zijn het geen traditionele huizen die de zee overzien, of eigenlijk de baai die naar de open zee leidt, maar middelhoge gebouwen die de skyline vormen van een moderne stad. Een stad met aan alle kanten bergen er omheen, waardoor je vanaf verschillende uitkijkpunten rondom de stad alles in je op kan nemen.

Vanaf Inasayama (稲佐山, Inasayama) heb je vooral ’s avonds een schitterend uitzicht, met duizenden lichten die als een rijkelijke – zeg maar overvolle – sterrenhemel de gedaante van de stad vormen. Als een lappendeken over de heuvels. Met enige trots ook wel een ten-million-dollar night view (1000万ドルの夜景, senman doru no yakei) genoemd, waarvan er in Japan drie zijn, te weten in Kobe (神戸, Kôbe), Hakodate (函館, Hakodate) en dus Nagasaki. Overdag is het interessanter om vanaf Konpirasan (金比羅山, Konpirasan) de stad gade te slaan, zo’n 366 meter boven zeeniveau. Net iets hoger dan Inasayama, 33 meter, maar zonder mogelijkheid 360-graden om je heen te kijken.

Wat er wel is: een telescoop. Alsof ik een vergrootglas boven een oude en vervaagde foto houd, laat ik mijn gezichtsveld glijden over de stad. In het Seaside Park worden honden uitgelaten, terwijl op het ruime grasveld hier en daar een groepje Japanners staat te honkballen, veelal jonge gezinnen. Het is een mooi gezicht. Iets dichterbij de berg zie ik een oud vrouwtje de trappen op zwoegen, met achter haar een drukke straat waar bussen doorheen rijden. Het duurt ook niet lang voordat ik de tramlijn heb weten te vinden. Even ten westen daarvan zijn schoolmeisjes enthousiast aan het tennissen op een zandveld, zoals wel meer sportvelden hier eenvoudigweg bestaan uit zand.

Het is moeilijk de diepte in te schatten op deze oude foto. Enigszins aangetast door het zonlicht is hij op bepaalde punten vergeeld, met hier en daar een kreukel. Maar hij is genomen vanuit een subliem standpunt.

Ik stop de foto weg in een lade van mijn geheugen, waar ik hem zo goed mogelijk hoop te behoeden voor de tekenen der tijd. Helaas zijn de negatieven al vanaf het moment van afdrukken verloren gegaan.

Een oude foto.

Ik tuur in de verte, zonder de verte te zien.

















Wednesday, March 25, 2009

Mitsubishi

geschreven: 24-mrt-2009, Nagasaki.

Het gebouw staat een beetje onopvallend tussen de andere gebouwen geklemd. Inspiratieloos, zeg maar tegen het lelijke aan. Nog net zichtbaar steken de bekende drie rode parallellogrammen boven de andere gebouwen uit: het logo van Mitsubishi (三菱, Mitsubishi). De achtergrond wordt gevormd door bergen die tegen het canvas van de blauwe lucht gedrukt lijken, alsof Bob Ross zich eens goed heeft uitgeleefd. Met mooi weer krijgt de lucht hier dikwijls een zacht oranje zweem, bijna tegen het licht zalmroze aan, wanneer de zon langzaam achter de bergen aan de overzijde zakt. Wat ook al niet zou misstaan op een doek van Ross.

Mitsubishi dus.

In tegenstelling tot dit gebouw vind ik het logo dan trouwens wel weer redelijk smaakvol uitgedacht, maar dat terzijde. Nagasaki leeft dankzij, of misschien is het juister te zeggen is groot gebracht door, Mitsubishi. Schijnt. Veel is daar op het eerste gezicht echter niet van te merken. Dit betreffende gebouw is eigenlijk het enige bewijs dat ik zou weten te vinden om de aanwezigheid van dit megabedrijf te bevestigen. Een bijzonder mager bewijs zou ik zeggen, want zoveel stelt het gebouw dus niet voor.

Tenminste, tot voor kort was dit het enige mij bekende bewijs. Nu fiets ik over de Mitsubishi-straat ergens in het zuidwesten van Nagasaki. De straat neemt me mee langs oude gebouwen van het bedrijf, jaren ’80 of misschien zelfs ’60. Maar ook langs nieuwe kantoren, gemoderniseerde bedrijfsterreinen. Het is er allemaal.

De straat gaat over in andere, soms smalle straten. Door donkere tunnels, langs de kust, omhoog via steile hellingen langs dorpachtige buitenwijken van Nagasaki. Het uitzicht is nu en dan overweldigend, vooral wanneer de baai zich voor me uitstrekt. Het wateroppervlak glinstert door de felle zon die hoog aan de hemel staat. Het zeewater is helderblauw, misschien zelfs azuur, op sommige stukken op het lichtgroene af. Verscheidene vissen zijn in ieder geval duidelijk zichtbaar in het ondiepe water, waar kleine aangemeerde boten meedeinen op de golven. Waar de baai dieper is, worden bruisende sporen achtergelaten door de veerboot. Boven het water scheren roofvogels laag over, om vervolgens weer hoog in de lucht rond te cirkelen. Verder is het rustig in de baai, op deze warme lentedag.

Ik fiets verder. Langs grote industrieterreinen, een scheepswerf met gigantische kranen. Allemaal Mitsubishi. Waar Mitsubishi trouwens ook verantwoordelijk voor was, is de Japanse Zero, een jachtvliegtuig veelal gebruikt ten tijden van de Tweede Wereldoorlog. Ook werd er werk geleverd voor de Japanse Keizerlijke Marine. Al met al een bedrijf met een lang verleden, deels verbonden met Nagasaki, en zodoende verweven met de interessante geschiedenis van deze stad.







Het was dus een prachtige dag, deze vroege lentedag. Maar de volgende dag is het weer omgeslagen. Dikke regendruppels kleuren de lucht grijs. De afwateringskanalen zijn veranderd in kleine, woest kolkende rivieren. Het schuimende water raast er doorheen, op weg naar beneden, richting de zee, uiteindelijk. De omringende bergen weten zich gehuld in de laaghangende bewolking. Terwijl het doorgaans een bepaalde schoonheid over zich heeft, een adembenemende schoonheid, heeft het vandaag meer iets troosteloos.

De regen blijft maar stromen.

Eindeloos.

Monday, March 2, 2009

Herinnering aan later

geschreven: 02-mrt-2009, Nagasaki.



Het duistere nachtlandschap trekt aan me voorbij. De shinkansen (新幹線, bullet-train) raast over bruggen met daaronder pikzwart water. Langs bouwvallig uitziende woongebieden, langs oude flatgebouwen, donkere steden. Even waan ik me weer terug in Nederland, op weg naar huis.

Yakushima heeft een overweldigende indruk op me achter gelaten. De ene dag grauw, met laaghangende bewolking gedrapeerd over de toppen van de groene bergen, terwijl de volgende dag een strak blauwe lucht liet zien. Niet alleen is het weer op Yakushima behoorlijk wisselvallig, de verschillende weertypes brengen ook een heel andere indruk met zich mee. Een beetje zoals het levendige van De grote golf bij Kanagawa (神奈川沖浪裏, Kanagawa oki nami ura) van Katsushika Hokusai (葛飾北斎), tegenover het dromerige van Pine Grove (松林図, shouri-zu) van Hasegawa Tôhaku (長谷川等伯). Zoiets.


[bron: Library of Congress]


[bron: Tokyo National Museum]

Er kwamen herinneringen in me op, herinneringen aan later. Overal om me heen zag ik redenen te over om mezelf voor te stellen hoe het zou zijn in Japan te wonen, later. Hier, in adamskostuum in de Pacifische Oceaan dobberend, leken even alle voors het voorgoed van de tegens te winnen. Wat een land. Ik besloot in ieder geval: naar Yakushima kom ik nog eens terug. En dan ga ik ook echt de bergen in.

De trein raast voort. Terug naar Nagasaki. Voort in het landschap dat op de heenweg onmiskenbaar Japans was geweest, maar nu verholen gaat in het donker van de nacht. Door tunnels om de bergen te doorkruisen, langs kleine verlaten stations, kustwegen.

Het vertrekstation was Kagoshima, de stad vanaf waar je een zinnenstrelend uitzicht zou moeten hebben op de vulkaan Sakurajima (桜島). De bewolking hing echter ook hier laag aan de hemel, precies over de vulkaan. Op zee was de bewolking, beide vaartochten, langzaam aan verdwenen. De boot van en naar Yakushima leek trouwens niet te varen. De bewegingen leken niet op het meedeinen met de golven, maar veel eerder op turbulentie van een vliegtuig. De boot scheerde over het water. De Pacifische Oceaan.

Terwijl de trein onvermoeid de rails volgt, komen bij mij herinneringen in me op. Herinneringen aan later.

Ik val in slaap, op weg naar huis.













Reisschema:
  • 23-feb-2009:
    Per trein van Nagasaki 長崎 naar Kagoshima 鹿児島;
  • 24-feb-2009:
    Per boot van Kagoshima 鹿児島 naar Yakushima 屋久島
  • 25-feb-2009:
    Yakushima 屋久島
  • 26-feb-2009:
    Per boot van Yakushima 屋久島 naar Kagoshima 鹿児島;
    Per trein van Kagoshima 鹿児島 naar Nagasaki 長崎

Zie voor een kaartje het bericht Hitte in de vrieskou van 7 januari, of het PDF bestand hierboven.