Thursday, March 25, 2010

Japan is als jazz



Vanaf mijn eerste ervaringen in Japan ben ik steeds meer gaan houden van jazz. Het leven in Japan trekt op vrijwel dezelfde manier als jazz aan me voorbij, soms in een wat sneller ritme en dan weer behoedzaam, maar altijd met een bepaalde dynamiek en emotie. Japan is als jazz.
   Neem een winkelstraat in hartje Tokio in de wijk Ginza. Jazz. Vrijwel iedereen gaat gekleed in zomerse kleding, maar tegelijkertijd met een melodie omringt die klasse uitstraalt. De man op de voorgrond, ogenschijnlijk een zakenman, maar het zou zomaar een jazzpianist kunnen zijn. Ik zie hem al zitten, voorovergebogen achter zijn piano en met gedecideerde hand de toetsen beroerend. Uit het instrument spreekt het Japanse jazz hart, welke zich door de lucht verplaatst als een swingende luchtstroom. De vrouw rechts van hem, van wie we de blote kuiten zien, zou zomaar de virtuoze zangeres kunnen zijn. Het beeld ademt jazz. Ik zie ook nog wel een geschikte drummer, eventueel zelfs een saxofonist of bassist. Het zit er allemaal in.
   Afgelopen winter zat ik in Japan aan de bar. Op de achtergrond vulde de ruimte zich met ingetogen en sfeervolle jazzmuziek, met voor me een wodka lime. Het was voorlopig de laatste avond voor me in Nagasaki, helaas. Ik praatte wat met de barman, een jongeman van begin dertig die zeer geïnteresseerd was in Nederland. Verder was de zaak vrijwel verlaten, op twee vrouwen na die zich na geruime tijd ook even in het gesprek moeiden. Het bleken beide masseuses te zijn. Niet veel later masseerde de een de ander, en ik bedacht me dat het als jazz was. Op dezelfde manier als de muziek de emoties masseert, beroert de masseuse de spieren op geoefende wijze. De barman en ik hadden het ondertussen weer over Nederland, en de verschillen met Japan. Het ging over de standaardonderwerpen: het Nederlands elftal, de Nederlandse bieren – hij haalde een aantal dranken van Nederlandse herkomst tevoorschijn –, mijn overwegingen om naar Japan te komen, maar hij legde een oprecht enthousiasme in zijn vragen en overpeinzingen. Op een gegeven moment was het bijna sluitingstijd, het liep tegen half drie ’s nachts, dus besloot ik om op huis aan te gaan.

Wat was het heerlijk om hier in Japan zo op deze manier in alle rust te kunnen zitten, en na te denken over de dingen die ik maar niet uit mijn gedachten kon krijgen. Japan is als jazz, waarop mijn gedachten meevloeien.

Japan is jazz.

Dat bleek ook de volgende dag. ’s Avonds laat arriveerde ik in Fukuoka. Ik had nog zo’n vijf uur te gaan voordat mijn vliegtuig zou vertrekken en aangezien het midden in de nacht was leek het mij verstandig die uren – hoe kort ook – op te vullen met slaap. Ik wilde echter niet zomaar mijn laatste avond in een doodgewoon hotelletje doorbrengen: ik mikte op iets met een beetje meer stijl. Iets jazzy. Dat was gauw gevonden in een capsulehotel.
   Ik liep het station van Fukuoka uit naar het capsulehotel een paar straten verderop en overal kwam Japan op me af. Her en der stonden straatstalletjes waar je râmen kan eten en bij het drukke kruispunt stond een student flyers uit te delen. Ik keek nog even hoe laat de eerste metro de volgende ochtend richting het vliegveld zou vertrekken – tien vóór zes – en ten slotte begaf ik me naar mijn laatste overnachting in Japan, voor voorlopig.
   Het capsulehotel bleek nog mooier te zijn dan ik me had kunnen voorstellen: bij binnenkomst diende ik eerst mijn schoenen uit te doen, waarna ik op zoek kon gaan naar mijn toch ook weer niet al te kleine capsule. Ik trof een yukata aan en een aantal handdoeken, de boodschap was duidelijk: geniet nog een laatste keer van een Japans bad in stijl. En dat deed ik. Ik begaf me naar de bovenste verdieping – ook hier stond weer jazzmuziek op – en ontdeed me van mijn kleding. Er bleek een waar badhuis te zijn, alhoewel niet al te groot, maar wel een in stijl. De jazz begeleidde de weerspiegeling van de lichten op het water, die vervolgens op de glimmende zwarte muren weerkaatste. Ik spoelde me eerst grondig af, zoals het hoort, en nam daarna plaats in het bad. Er bevonden zich niet veel andere hotelgasten, slecht twee of drie. Buiten lokte een ware rotenburo mij, een buitenbad, dus ik verplaatste me naar buiten. Het gebouw bevond zich tussen andere gebouwen, dus een geweldig uitzicht kreeg ik niet te zien. Toch had het wel wat: op de zevende verdieping baden in de koele openlucht. De verlichting van het bad veranderde met regelmatige tussenposen van kleur. Japan is als jazz.
   Een wat oudere man voegde zich bij me in het bad. Overduidelijk een zakenman die na overgewerkt te hebben, zich daarna met collega’s te goed had gedaan aan drank. Ik had hem tijdens het inchecken ook al zien staan. Sterker nog: hij kwam binnenzetten toen ik bezig was met inchecken. Er was maar één receptionist aanwezig, wat de man blijkbaar nogal vervelend vond want hij vroeg direct of er niet nog iemand kon komen om hem te helpen. Hij moest echter maar wat geduld hebben. Toen ik eenmaal uitgelegd had gekregen welke gegevens ik in diende te vullen, wendde de receptionist zich tot hem. Tot driemaal toe moest hij vragen of de man al was ingecheckt, of dat hij dit nu wenste te doen. Het bleek het laatste te zijn, maar de dronken man had wat moeite zijn gedachten er bij te houden, dat was duidelijk.
   Maar nu voegde hij zich dus naast me. Klaarblijkelijk deed het bad hem goed, want hij was al redelijk nuchter en zelfs in staat om mij aan te spreken. Na eerst de complimenten voor mijn Japans daarnet bij de receptionist in ontvangst genomen te hebben, begon de man de vertellen over hoe heerlijk hij het badhuis vond. En ik kon hem geen ongelijk geven, uiteraard niet. Maar tot mijn verbazing bleek de man een aantal straten verder op te wonen en niet zoals vaak van capsulehotel-bezoekers beweerd wordt, de laatste trein naar huis gemist te hebben. Zou de man dan toch niet naar huis hebben gedurfd, de tweede categorie waar vaak over gesproken wordt, bang om zijn vrouw in dronken toestand te woord te moeten staan. Hoe het ook zij, na even gesproken te hebben verliet hij het bad en wenste hij me nog een fijne avond. Niet veel later begaf ik me ook naar de kleedruimte, het was mooi geweest. Nog even een krappe vier uur slapen en dan ben ik weer op weg naar Nederland. Weg van de jazz van Japan.



Ook ge-wel-dig:

Saturday, February 6, 2010

Terug, naar Japan!

Ik open de schuif van het kleine vliegtuigraam om me een blik op het landschap onder me te verschaffen. Een ijzige Russische vlakte trekt aan mij voorbij, met hier en daar een mistige pluk wolken boven besneeuwde bergtoppen. Uit mijn hoofdtelefoon klikt Hitomi wa daiyamondo, gevolgd door Sayonara moyô en Koibito yo, nummers uit de afspeellijst Japanse klassiekers. Ik probeer weer wat te slapen voordat ik in Tokio aankom, waar ik moet overstappen om verder te vliegen naar Fukuoka.
    Het is donker geworden. Het vliegtuig wint aan snelheid en laat de drie netjes naast elkaar opgestelde grondwerkers achter zich, terwijl deze het vliegtuig uitzwaaien en nog een laatste buiging meegeven. Het beeldscherm van het entertainmentsysteem laat de lampen zien op de startbaan, met daarachter de lichten van de stad. De camera moet zich recht op de neus van het vliegtuig bevinden, of niet ver daaronder. De wielen komen los van de grond, terwijl de stad in omvang toeneemt op het scherm, zodat het op een gegeven moment lijkt alsof er niks anders is dan één grote vlakte van licht. Juist op het moment dat ik verwacht de nachtelijke hemel te zien te krijgen, schakelt het scherm over op een andere camera – onder het vliegtuig. In plaatst van een nachtlucht krijg ik de donkere zee te zien, met de golven die functioneren als een soort sterren. Hoe hoger het vliegtuig komt, hoe meer het daadwerkelijk er op begint te lijken.

Ik ben weer in Japan.
    Andermaal voel ik hoe ik me ontspan, terwijl mijn zintuigen geprikkeld worden. Ik hoor, zie en voel Japan. Het beleefde Japans dat in de omroepberichten klinkt, informatieborden die me vertellen waar ik terecht kan voor een Japanse maaltijd.
    Ik stap het vliegveld van Fukuoka uit, op zoek naar de juiste bushalte. Voor me prijkt de vrijwel volle maan in de hemel. Ik hoef niet lang te wachten tot iemand me toeschiet met de vraag waar ik naartoe moet. Nadat ik de man vertel dat ik onderweg ben naar Nagasaki wijst hij me door naar een vrouw van de pendelbus, bij wie ik een ticket koop. Ze legt me haarfijn uit waar ik over moet stappen en laat me de vertrektijden zien. Ik heb nog even, en bij de overstaphalte dien ik eveneens een ruime tijd te wachten zie ik.
    Een halfuur later kom ik aan bij die halte waar ik over moet stappen voor de bus naar Nagasaki. Daar sta ik dan, te blauwbekken op een vrijwel verlaten terminal voor internationale vluchten. Er komen een aantal bussen langs, naar plaatsen waar ik ooit ben geweest. Oita, Kumamoto, Saga. De buschauffeur van de bus naar Sasebo vraagt me of ik daar niet toevallig naar toe moet. Na een ontkennend antwoord kijkt hij enigszins vertwijfeld naar de bustijden en zijn horloge, want als ik niet naar Sasebo ga, rijden er dan nog wel bussen naar andere steden?
    ‘Ah, Nagasaki,’ zegt hij.
    Ik knik instemmend, waarna hij gerustgesteld de bus weer instapt en wegrijdt. Niet veel later stopt er een auto, waaruit drie jonge vrouwen stappen. Ze voegen zich met drie koffers en nog wat andere bagage naast me op het trottoir. Ondertussen duurt het niet lang meer voor de bus zou moeten komen.
    Wanneer deze arriveert stapt de buschauffeur uit om te helpen met de koffers in het laadruim op te bergen. Hij richt zich eerst tot de drie vrouwen en informeert waar ze van plan zijn uit te stappen. Vervolgens kijkt hij mij weifelend aan. Hij is overduidelijk in dubio of hij me nu in het Japans aan moet spreken, of een poging moet doen in het gebrekkige Engels dat hij hoogstwaarschijnlijk spreekt. Ik ben hem voor en zeg hem in het Japans tot waar ik mee wil reizen, waarna hij alle koffers op volgorde van uitstaphalte rangschikt in het laadruim. De drie jonge vrouwen laten ondertussen hun verbazing klinken in wat gelach en verbazingkreetjes. Heerlijk, in ben weer de buitenlander in een land dat zich grotendeels houdt aan de wetten van uniformiteit. Ik stap in en al gauw houdt de chauffeur zijn welkomstpraatje. Achter het raam trekt Japan aan me voorbij, ik ben weer op weg naar Nagasaki.



Saturday, January 23, 2010