Saturday, December 17, 2011

Winter

Een sneeuwgordijn als
ochtendmist in haar ogen-
een winter morgen.


Thursday, December 1, 2011

Het dansende meisje

Ik blader terug in mijn notitieblok met hoofdzakelijk onbeschreven pagina’s. Toch vind ik het volgende, geschreven in augustus:

De cicaden bezingen de hitte van de namiddag. Een lofzang op de zomer tussen de fris groene rijstvelden en bergen van Izu, terwijl de wind zacht fluistert door de grassen. Het inspireerde Kawabata Yasunari (1899-1972) tot het schrijven van De danseres van Izu (1926). Ik loop over dezelfde stoffige straten, weg van het kleine stadje met haar heetwaterbronnen, maar kan me niet aan de indruk onttrekken dat er vanaf de tijd van Kawabata veel veranderd moet zijn. De straat is druk met personenauto’s en vrachtverkeer, en het gemoedelijke lijkt er wel van af. Kawabata sjouwde met zijn bescheiden bagage door de bergen, langs verlaten open vlaktes en wist zijn hart begeerd door het dansende meisje van een reisgezelschap. Ik zie het levendig voor me.
                Ze danst en ze danst. Haar kleurrijke jurk zwiert rond haar enkels en haar armen beschrijven de meest sierlijke vormen in de lucht. Haar zwarte haren vallen over haar schouders en ze glimlacht met een schittering in haar ogen. De nacht is donker, maar de volle maan prijkt hoog aan de hemel. Achter me ligt de stad, met lichten die flikkeren maar over het algemeen roerloos zweven zoals de sterren in de nacht. Het licht in haar ogen wordt als een vuurvlieg, en ik word herinnerd aan een eeuwen oud gedicht van Izumi Shikibu:

物思へば沢の蛍も我が身よりあくがれいづる魂かとぞみる。
Mono omo-eba sawa no hotaru mo wa ga mi yori akugare izuru tama ka to zo miru.
Denkend aan mijn geliefde, lijkt zelfs een vuurvlieg boven de beek mijn eigen ziel te zijn, op zoek in verlangen.

Dan ben ik terug in Shizuoka. Ik sta op het dak van een van de gebouwen van de universiteit. Het is volle maan en ik kijk met een aantal anderen uit over de stad en zee. De vuurvlieg klimt naar de hemel en verdwijnt tussen de sterren. Ze blijft dansen tot het ochtend wordt.


Tyfoon vijftien raast over het land. Vanaf ergens in de vroege middag valt de stroom uit, terwijl de wind tegen de ruiten beukt. De regen valt neer in een dicht gordijn. Wanneer de storm eindelijk in kracht afneemt is de avond al gevallen en zit ik in totale duisternis. Ik besluit een eenvoudige maaltijd te bereiden en daarna gewapend met een kleine zaklantaarn naar buiten te gaan. Op straat komen twee lichtpuntjes op me af. Zaklampen slingeren achteloos aan de polsen van de weinige buurtbewoners die eveneens de straat op zijn gegaan en hier en daar danst kaarslicht in woonkamers. Het ruikt naar bos en gemaaid gras. Naar dennen en regen. Overal liggen takken en bladeren, soms zelfs grotere stammen. Ik beklim de trap naar de universiteit en draai me om naar de stad. Dichtbij is alles gehuld in duisternis, maar verderop is de stad verlicht als altijd. Ik stel vast dat de omvang van de stroomuitval en andere schade meevalt, maar er zitten genoeg huishoudens zonder stroom om het op het nieuws te vermelden, zo blijkt de volgende morgen.
        Enkele weken later is menigeen vol van de herfst. Gevoelsmatig is het voor mij nog hoogzomer, met temperaturen die niet onder de vijfentwintig graden komen. Toegegeven, het is een stuk aangenamer en de lucht heeft zijn vochtigheid verloren. Het herfstgevoel komt desalniettemin vanuit een andere hoek, zo laat ik me vertellen, namelijk van een geurige, oranje bloesem die kortstondig bloeit in het begin van de herfst: de osmanthus fragrans ofwel kinmokusei. Als dit herfst is mag het van mij altijd wel herfst zijn.




Sunday, April 24, 2011

De oude man en de zee

Oshika is een rustige woonwijk gelegen in het district Suruga en gevlijd tegen de heuvels waarvan theevelden de hellingen vormgeven. Dieper in die bergen klimt de tweebaansweg gestaag omhoog naar het uitzichtpunt op de berg Fuji. Hèt symbool van Japan ligt hier nog geen zestig kilometer vandaan en op heldere dagen prijkt de besneeuwde top boven de huizen uit, zodat de berg lijkt te zweven in de blauwe hemel.
   Langzaam begeef ik mij door de smalle straten. Grote Japanse huizen, statige en moderne varianten daarop en oude schuurtjes worden afgewisseld met appartementenflatjes, veelal twee hoog. Langs me heen dwarrelen roze kersenbloesems en van voren komt de geur van gebraden vlees op me af vanaf het all you can eat-restaurant. Vrouwen betalen twaalfhonderd yen, mannen vijftienhonderd.
    Tsja.
  Ik stel me zo voor dat ik voor minstens drieduizend yen aan Japans eten naar binnen kan stouwen binnen de anderhalf uur die er voor staat, maar ik heb het nog niet geprobeerd.
  Ik begeef me naar de vijver en het postkantoor. Bij het postkantoor vult een student allerhande documenten in, werkt het personeel vriendelijk orders af en staat een jonge vrouw bij de geldautomaat haar bankzaken te regelen. Rondom de vijver zitten oude mannen en jonge kinderen starend naar hun vishengel te wachten op het moment dat ze een spartelend visje met een fonkelende zilveren buik uit het water omhoog kunnen halen. Maar de afgelopen dagen heb ik pas eenmaal gezien hoe iemand een miniem visje aan zijn lijn naar de oppervlakte haalde. Geen gevecht tussen mens en dier, géén grootse overwinning van een der beiden, maar slecht het tillen van een vis uit een groot uitgevallen aquarium. Het lijkt eigenlijk de moeite niet waard. Neem dan het verhaal van Hemingway en zijn De oude man en de zee (1952), dat is pas vissen. Maar dat soort taferelen zal ik hier niet aantreffen; het is dan ook maar een kleine vijver, zo een met een fonteintje er in die eens in de zoveel tijd water in een ruime waaier omhoog sproeit en waar een regenboog verschijnt op de fijne waterdruppels. Aan een kant van de vijver drijft een ponton dat dienst moet doen als een soort pier, in het klein. Overdag spelen de buurtkinderen er, ‘s avonds in het weekeinde omhult de donkere nacht de jongeren die er soms samenkomen.
    Maar nu zitten er vissers rondom de vijver en een groepje vrouwen dat proost op de nieuwe lente. Verderop zit een oude man op een bankje en hij kijkt tevreden voor zich uit. Dag in dag uit maakt hij zijn wandeling door de wijk, hoofdzakelijk rondom deze vijver, en vergenoegd maakt hij hier en daar een praatje met andere gepensioneerden. Zijn gezicht is gebruind door de voorjaarszon. Dit is zo’n man die in zijn arbeidersjaren met zijn boot de zee opging en terugkwam met kanjers van tonijn en heilbot, maar nu hebben de netten van ouderdom zich rond de huid van zijn lichaam gesloten. Zo gaan die dingen.
    Die echte zee is hier trouwens niet ver vandaan, drie kilometer op zijn meest. Soms loop ik er naar toe en kijk uit over het donkere water, als een oude visser met zijn herinneringen. Niet dat ik zoveel te overpeinzen heb, maar de eindeloze mogelijkheden voor de toekomst komen in me op als herinneringen aan later, zoals me dat op Yakushima eerder al overkwam. Déjà vu’s zijn me niet geheel vreemd. De aantrekkingskracht van de weidse zee ook niet. Water is een merkwaardig iets.
   Het herbergt de diepste diepten en overspoelt de grootste onschuld. Het verfrist, het doorweekt. Het vormt de tranen van mijn verdriet en van mijn vreugde. Het verdampt, het regent dat het giet. Het stroomt de hellingen af en over mijn wangen, het voedt me en het streelt me, maar begrijpen kan ik het niet.

Er staat een sterke zeewind, zoals het hier bijna altijd lijkt te waaien. Ik loop verder naar de supermarkt, niet de lokale ‘Moeders voedselmarkt’, maar eentje iets verder weg. Ik heb toch nog niet genoeg kilometers in de benen. Graag loop ik dat stukje extra voor een iets groter assortiment aan deegwaren, lunchpakketten, sauzen, vis, vlees en groenten en fruit. Ik mis sommige producten uit de Nederlandse schappen, maar prijs me gelukkig met kimchi, yakisoba, kara-age, onigiri, sushi, tofu en miso-soep. En melon-brood met stukjes chocolade. De Japanse keuken voorziet in een ruime keuze aan gezonde producten en maaltijden, maar zelfs een Japanner wordt niet stokoud op een dieet van enkel rijst en soja en groene thee. Hoop ik.
   Nog altijd verbaas ik me over het feit dat bromfietsen met de sleutel nog in het contact achter gelaten (kunnen) worden en fietsen niet aan de ketting gelegd (hoeven) worden. Over het feit dat op elke straathoek een drinkautomaat staat, dat mensen elkaar nog op straat groeten en dat hier in Shizuoka in sommige gevallen Spaanstalige informatie te lezen is. Er schijnen hier veel Brazilianen en Japanners met een Braziliaanse achtergrond te wonen.
   Tsja.
  Een dik halfuur later sta ik op de universiteit, gelegen op een flinke heuvel. In Nederlandse begrippen zeg maar een gevalletje Sint-Pietersberg. Ik tuur over de lome stad die voor me ligt. In het zuiden schittert de zee en heel in de verte is de landtong te zien waar de Hamaoka kerncentrale staat nabij Omaesaki. Een paar weken geleden stonden in het stadscentrum twee mannen met een grote banner en microfoon de tegens op te sommen. Angstwekkende cijfers over radioactiviteit en afbraaktijden. Maar vrijwel niemand had er aandacht voor.
   Recht voor me ligt de stad, met daarachter bergenrijen. Hier en daar steekt een zendmast boven de gebouwen uit. De avondhemel kleurt spaarzaam oranje. Verder naar het noorden, noordwesten, pieken de wit besneeuwde toppen van de Zuidelijke Japanse Alpen boven de glooiende bergen uit.
   De avond valt.
   Goedenacht.

Tuesday, March 29, 2011

Vanuit Shizuoka

Vanaf binnenkort zal ik proberen om dit blog weer met enige regelmaat te voorzien van nieuwe berichten, ditmaal met als vaste standplaats Shizuoka.

Deze stad ligt aan de Japanse oostkust, niet ver ten zuid-westen van de berg Fuji en miljoenenstad Tokyo. Zelf telt Shizuoka zo'n 725.000 inwoners en mag het zich wat oppervlakte betreft rekenen tot de 'grote' steden van Japan. Kijk voor een globale indruk bijvoorbeeld eens op deze website met informatie over de gelijknamige prefectuur.

Zoals gezegd hoop ik snel weer te beginnen met mijn 'berichtgeving vanuit Japan', dus kijk regelmatig op Het Gouden Paviljoen. Voor nu is het wachten op ervaringen en inzichten die de moeite van het vertellen waard zijn.